Casus Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ):
Professionalisering van de kliniek Intensieve Zorg

Een GGZ-instelling zat met een serieus probleem doordat huisartsen hun patiënten geregeld doorverwezen naar concurrenten. Een substantiële groep huisartsen was ontevreden over de communicatie met de GGZ-klinieken. Ze vonden de GGZ een black box. Het was vaak niet duidelijk wie de behandelaar was van hun patiënt en welke behandelstappen waren afgesproken. Ook vonden huisartsen het een groot bezwaar dat ze nauwelijks werden geconsulteerd. Een schriftelijke overdracht is noodgedwongen summier, als het daarbij blijft, dan kan belangrijke contextinformatie over het hoofd worden gezien.

Dit probleem kwam op een heel ongelegen moment, want de GGZ-instelling had haar handen al vol aan het stroomlijnen van de organisatie via zogenaamde ‘evidence based’ zorgprogramma’s en aan het doorvoeren van bezuinigingsmaatregelen die door het Rijk waren opgelegd.

De belangrijkste bevinding was dat met de invoering van zorgprogramma’s er te veel aandacht was ontstaan voor de inhoud en te weinig voor de relatie met huisartsen en patiënten. Het aanbieden van professionele zorg via ‘evidence based’ therapieën is natuurlijk belangrijk, maar huisartsen en patiënt veronderstellen professionaliteit op voorhand al. Het gaat hen er daarom vooral om dat ze zich betrokken en gekend voelen tijdens het behandelproces in de GGZ-instelling.

Ook vonden patiënten dat behandelaren en verpleegkundigen te weinig als team opereerden en de begeleiding daarom erg wisselend was. Doordat de organisatie niet actief stuurde op kwaliteit, werkten de meeste medewerkers ook naar eigen inzicht. Medewerkers keken alleen naar hun individuele kwaliteit, terwijl patiënten juist behoefte hebben aan een consistente teamaanpak.

Om een effectieve behandelaanpak en een goede relatie met huisartsen en patiënten veilig te stellen, is het leidende principe de patiënt is de regisseur van het behandelplan voorgesteld. Dit zorgde ervoor dat behandelaren patiënten moesten gaan zien als een gelijkwaardige gesprekspartner. Voor een groep behandelaren betekende dit nogal een omslag, omdat ze gewend waren voor de patiënt te beslissen. Ook hadden behandelaren nu een sterke reden om contact te zoeken met huisartsen, omdat zij een belangrijke rol konden spelen om patiënten bereid te krijgen in te stemmen met een behandeling,

Om het leidende principe stevig op het netvlies van medewerkers te houden, worden de beleving van huisartsen en patiënten tijdens een behandeling gemeten. Dat gebeurt aan de hand van een beperkt aantal vragen. De beleving van deze twee groepen is maandelijks zichtbaar via de effectenkaart.

Het meten van deze belevingen zorgde ervoor dat het leidende principe betekenis kreeg en er structureel aandacht was voor een gezamenlijke aanpak van behandelaren en verpleegkundigen.

Het eerste ankerpunt waarmee is begonnen was een nieuwe opzet van het casusoverleg. De belangrijkste veranderingen die zijn doorgevoerd, waren een gestandaardiseerd verpleegplan, een wekelijkse frequentie van het overleg en een nieuwe manier van bevraging over suïcidepreventie en veiligheid.

Door standaardisatie van het verpleegplan werd het praktisch werkbaar om wekelijks aandacht te hebben voor kwaliteit tijdens het casusoverleg. De belemmering in de oude opzet was dat de kwaliteit van bevindingen erg verschilde per verpleegkundige. Het kostte dan ook te veel tijd om tijdens het overleg eerst de opmerkingen en verslagen van verpleegkundigen te begrijpen en hier vervolgens het gesprek over aan te gaan. Door standaardisatie is er nu één manier waarop bevindingen worden gedeeld. Zie het voorbeeld aan de rechterkant van dit scherm (patiëntkaart vormt het voorblad van een verpleegplan).

Aanvullend is een gestandaardiseerd signaleringssysteem ingevoerd om suïcidesignalen tijdig te herkennen. Bij elke patiëntbespreking wordt nu naar suïcidesignalen gevraagd. Dat zorgde ervaart dat men in de hele organisatie ervoer dat suïcidepreventie en veiligheid doorlopend in de schijnwerpers staan.

 

Labels
  • Casus